Ontbijt om 5u
doet een beetje pijn maar vooral Gech en Abey zijn opgelucht dat we om 6u kunnen
vertrekken naar Lalibela. Zij weten als geen ander wat voor lange reis ons
wacht. Ook al duurt het lang, voor ons is de rit op geen enkel moment saai.
Niet alleen blijven we ons verbazen over het landschap, we komen nog altijd
ogen te kort om het gewone dagelijkse landelijke leven van de Ethiopiërs gade
te slaan wanneer we door de dorpen passeren. Het is kijken en bekeken worden.
Na tien dagen hebben we onze West-Europese knop al wat lager gedraaid (helemaal
afzetten lukt nooit) maar het contrast met onze materiële levensomstandigheden
blijft toch heel erg scherp. En ook de bewegingen van de mensen, kinderen,
vrouwen, mannen die gedreven worden om te voet en veelal blootsvoets door wind
en veel regen ellenlange afstanden (volgens Abebe 15 tot 20 km soms) af te
leggen met een of andere vracht, zijn moeilijk te vatten. Het lijkt erop dat
iedereen door lokale (ruil?)handel bezig is de dag door te komen en misschien
de dag van morgen voor te bereiden. En altijd is er wel ergens een markt bezig.
Even moeilijk te begrijpen is het beeld van mensen die dan weer helemaal niets om
handen lijken te hebben. Zittend aan de rand van hun hut, in de buurt van een
shop of bar, alleen of met een hele groep … op alle momenten van de dag en de week,
terwijl dan de gedachte door ons heen gaat “er is hier nog zoveel te doen”. Maar
het is niet aan ons om te oordelen. Daarvoor weten we te weinig over de
levensomstandigheden en –gewoonten.
Wat na al die
tijd ook niet went, zijn de kinderen die bijna letterlijk uit het niets
tevoorschijn komen, overal waar we even halt houden. Je kan de indruk hebben in
een verlaten landschap te zijn maar het duurt letterlijk geen 10 seconden
vooraleer er een groepje kinderen aan de deur van de auto staat. De meesten
vragen met veel aandrang en assertiviteit om birr, of een ‘pen’ (veel toeristen
hebben de gewoonte potloden uit te delen), of een t-shirt … Meestal zijn het
kinderen die op de flanken van de heuvels of in de velden vee aan het hoeden
zijn. Het is op dit ogenblik natuurlijk ook vakantie (juli-augustus) en dat kan
wel een vertekend beeld geven over hoe kinderen in de overlevingseconomie van
de ‘rural people’ (zoals Abebe hen noemt) ingezet worden. Want het moet ook
gezegd: de schooltjes (vooral primary) zijn heel dik gezaaid, ook in de meest
afgelegen gebieden zien we temidden van het veld heel frequent schoolgebouwen
staan. Dat is een heel hoopvol teken.
Het uur van
aankomst in Lalibela valt nogal mee: we komen aan nog voor zonsondergang (rond
18u). En wat nog meer meevalt is het hotel dat hier voor ons door EIT
gereserveerd is. Tukul village biedt ons na enkele nachten van redelijk basic
comfort een oase van luxe. Toegegeven, het doet ons allemaal veel deugd de
comfortnormen een beetje naar boven bijgesteld te zien: warm water, lichte,
ruime en luchtige kamers, zeer smaakvol ingericht, schakelaars en stopcontacten
die in de muur vast zitten (en niet uit de muur hangen te bengelen),
verlichting mét armaturen enz …. Gecharmeerd zijn we ook door de architectuur
en de inplanting in het landschap. Het Ethiopisch-Nederlands echtpaar dat dit
hotel uitbaat, hebben hun zaak met veel respect voor de omgeving en voor hun
gasten uitgebouwd. We zullen ons al dit moois twee nachten laten welgevallen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten